donderdag 4 februari 2016

DEPRI


Het uitzicht is anno nu. Q. leeft deels in het verleden en zondert zich steeds meer af. Ik vermoed uit misplaatste schaamte. Hij beseft dat hij als gesprekspartner niet meer gelijkwaardig is. De meeste flatbewoners doen nog weinig moeite om een praatje te maken, sinds mijn vergeetachtige vader worstelt met zijn korte termijn geheugen en onverstaanbaar en onsamenhangend mompelt. De mensen zijn onwetend van het feit dat mijn vader aan dementie lijdt, en laten het (begrijpelijk) bij een ‘goedemorgen/goedemiddag’.

Het is een willekeurige zaterdag in december. Buiten is het lauw. De straatlantaarns floepen al om 16 uur aan. Ik tref mijn vader in zijn appartement aan, om zijn hangende schouders heeft hij een deken gevouwen. Daar midden in de woonkamer zittend op de massief eiken salontafel doet hij me denken aan een oude, ooit statige, indiaan die beseft dat hij aftakelt. ‘Ik ben depri’, klinkt het sip. Mijn hart bloedt. Ik sla mijn armen om hem heen. Binnen loeit de cv ketel. Op de thermostaat lees ik zomerse waarden van 25,8. Mijn vader bevindt zich midden in een winterdip.